Monthly Archives: April 2021

Clarity (37)

Rechtszaken óver poëzie zijn er natuurlijk genoeg. Denk nog maar eens aan de Schmähkritik van de Duitse komiek Jan Böhmermann waarmee hij de Turkse president Erdogan voor geitenneuker en pedofiel (en nog veel meer, zie hier) uitmaakte. Rechtszaken mét poëzie zijn moeilijker te vinden. Tenminste… in landen met een civil law-rechtssysteem. In Engeland en Amerika (met een common law-systeem) is dat anders.

A groom must expect matrimonial pandemonium/ When his spouse finds he’s given her
cubic zirconium”.
Zo begint een afwijkende mening van rechter J. Michael Eakin (één van de opperrechters van het Superior Court van de Amerikaanse staat Pennsylvania) in de zaak Porreco v.Porreco uit 2002, waarin werd ingegaan op de vraag of een vrouw redelijkerwijs mocht vertrouwen op de bewering van haar man dat een verlovingsring $ 21.000 waard was, terwijl de steen erin nep was (geen diamant maar zirkonium, dus).

En dat was zeker niet de eerste keer dat judge Eakin zijn poëtische gaven etaleerde. Zo schreef hij in een andere zaak (Bush v. Bush) een heel oordeel op rijm: A deal is a deal if fairly undertaken/ And we find disclosure was fair and unshaken. (Lees hier voor zijn hele, op rijm gestelde oordeel).

Zijn collega-opperrechters waren, op z’n zachtst gezegd, not amused. Judge Ralph Cappy zegt hier (o.a.) over: “every jurist has the right to express him or herself in a manner the jurist finds appropriate. I am concerned about the perception that the public might form when an opinion of the court is reduced to rhyme”. Zijn “baas” Chief Justice Stephen A. Zappala, voegde daar nog aan toe dat “an opinion that expresses itself in rhyme reflects poorly on the Supreme Court of Pennsylvania”.

Een beetje lafhartig misschien, maar Eakin haastte zich dan ook om te zeggen dat hij dit écht nimmer en nóóit zou doen bij ‘serieuze’ zaken: “I would never do it in a serious criminal case. The subject of the case has to call for a little ‘grin and bear’. You have an obligation as a judge to be right, but you have no obligation to be dull”

In Nederland zou hij daar niet zo maar mee wegkomen. Op het eind van een zittingsdag in de Klimopzaak (grootschalige vastgoedfraude) in 2011 vond rechter Rino Verpalen het een goed idee om de eerste acht regels van het gedicht “De Pruimenboom” van Hieronymus van Alphen te citeren (u kent het wel, die van “Jantje zag eens pruimen hangen“, zo niet: klik hier). Verpalen vond dat de poëzie paste bij de luchtige sfeer van dat moment, zo
verklaarde hij nadien. Hij werd prompt gewraakt. Volgens de wrakingskamer namelijk “had de voordracht in feite geen enkele functie” en de wrakingsrechters konden zich goed voorstellen dat de beide verdachten bang waren een partijdige rechtbankvoorzitter tegenover zich te hebben.

Verdachten krijgen tijdens een rechtszaak steeds vaker de gelegenheid om hun spijt of medeleven uit te spreken richting de slachtoffers. Maar toen Ergün S., de verdachte van de Pathé-moorden in Groningen, vorig jaar te kennen gaf dat hij een gedicht aan de nabestaanden wilde voordragen, stak de rechter hier een stokje voor. Spijt en excuses? Prima, maar dan wél in normaal proza, graag! Poëzie moet gewantrouwd worden!

Poëzie en rechterlijke opvattingen zijn strange bedfellows. Oordelen is normaal gesproken een prozaïsche taak: argumenten afwegen, juridische doctrines toetsen, feiten zoeken, conclusies formuleren, winnaars en verliezers verklaren, wetten schrijven en aankondigen enz. enz. Maar hoewel er hier en daar wat (Engelse en Amerikaanse) wenkbrauwen worden opgetrokken, komt in landen met een common law-rechtssysteem opmerkelijk veel vaker poëzie en literatuur voor. Of dat nu in de vorm is van zelfgefabriekt riimelarij (zoals dat van judge Eakin) of citaten uit bestaande gedichten of vergelijkingen uit romans, etc. (voor talrijke common law-voorbeelden: lees het essay Fiction and Poetry in Judgments). Dit laat opnieuw zien dat ‘taal’ een heel andere rol speelt in de Engelstalige juridische wereld. (Vorige week ook al opgemerkt).

Je kan natuurlijk verzinnen dat ‘rechtspraak’ in Engeland een hele andere ontwikkeling heeft gemaakt dan in Nederland; met veel vaker een innige band met de (koninklijke) machtshebbers. Heeft u zich bijv. wel eens afgevraagd waarom een rechtszaal in het Engels een courtroom heet? Een kamer dus aan het (koninklijke) hof, waar onder leiding van de koning recht werd gesproken? Koningen die zich ook graag lieten omringen met dichters, geschiedschrijvers etc., waardoor de kruisbestuiving tussen recht en poëzie optimaal was. En zelfs nu biedt vrijwel elke Amerikaanse en Britse universiteit het vak Law and Literature.

Al met al misschien de reden waarom de term “poetic justice” in het Engels een gevleugelde uitdrukking is en een Nederlands equivalent nauwelijks bestaat?

What’s in a language? (50)

Op deze plaats heb ik al een aantal malen geschreven over taalverandering en over hoe bang of juist hoe gelukkig we daarover moeten zijn. Lees bijv. hier of hier.  Nou is dat
natuurlijk niet alleen een Nederlands stokpaardje. In Engeland bijvoorbeeld waarschuwt  de voorzitter van de Plain English Campaigh, Marie Clair in the Daily Mail: “There is a
worrying trend of adults mimicking teen-speak. They are using slang words and ignoring grammar. Their language is deteriorating. They are lowering the bar. Our language is flying off at all tangents, without the anchor of a solid foundation
”. Ook de Queen’s English Society vecht al tientallen jaren voor het behoud van de Engelse taal zoals we die kennen: “Some changes would be wholly unacceptable, as they would cause confusion and the language would lose shades of meaning” schrijft de Society op haar, overigens erg vermakelijke en
informatieve, website.

Je kan makkelijk een aantal redenen bedenken waarom er, op het oog, meer Engelse verzuchtingen over zgn. taalverloedering zijn dan Nederlandse. Het Engels is ouder; in Engeland bestond er veel eerder een hofcultuur waar “taal” en “taalgebruik” veel
belangrijker werden gevonden; de Engelsen hadden veel meer last, dan wel profijt, van
talige invloed van hun koloniën; In Engeland is taal een stuk belangrijker in wetgeving en rechtspraak (“de letter van de wet”) dan in Nederland (waar “de geest van de wet” een veel grotere rol speelt); Engels als voertaal is veel belangrijker in de hele wereld; en ga zo nog maar even door.

Genoeg redenen dus om je op te winden over de teloorgang ervan. En zich opwinden over taalverloedering doen de Engelsen al minstens vanaf het jaar 1380 toen John Trevisa  een in het Latijn geschreven werk van de Benedictijner monnik Ranulf Higden  in het Engels vertaalde: “By intermingling and mixing, first with Danes and afterwards with Normans, in many people the language of the land is harmed, and some use strange inarticulate utterance, chattering, snarling, and harsh teeth-gnashing”.

Het was dan ook een echte ‘oogopener’ om het boek Don’t Believe a Word: The Surprising Truth About Language  van David Shariatmadari te lezen. Shariatmadari schrijft regelmatig voor de Britse krant The Guardian over taal en in dit boek weerlegt hij één voor één de sprookjes over vermeende taalverloedering. Eigenlijk komt het erop neer dat er niks te vrezen of te juichen valt: taal verandert, of je het nu leuk vindt of niet.

En taal verandert niet alleen omdat er andere woorden of uitdrukkingen ontstaan, maar ook omdat de grammatica verandert. Een mooi voorbeeld dat hij in het boek geeft, is het Engelse will, de (huidige) standaardaanduiding van de toekomende tijd in het Engels. Het gaf ooit verlangen en intentie aan. Het Engels I will betekende ooit “ik wil, ik wens” (als het Nederlandse “willen” dus). Nog steeds bestaat dat in het Engelse if you will (“als je wilt/
verlangt”). Maar omdat verlangens hoop voor de toekomst zijn, werd dit veel voorkomende werkwoord geleidelijk aan eenvoudigweg gezien als een toekomst-aanduider. Het verloor zijn échte betekenis en werd slechts een grammaticaal deeltje. De oorspronkelijk toekomst-aanduider, shall, verloor eveneens zijn betekenis en kreeg (of liever gezegd: zou, met name in juridische teksten als contracten e.d., moeten krijgen) meer de betekenis van “moeten”.

En daar ligt precies het probleem met een zichzelf steeds vernieuwende taal, of, meer in het bijzonder, een zichzelf steeds vernieuwend Engels. Engels is namelijk de taal van het common law-rechtssysteem; een systeem met een heel stelsel gewoonterecht waar
jurisprudentie leidend is; bij wetsvorming en rechtszaken wordt uitgegaan van eerder gedane gerechtelijke uitspraken in gelijksoortige zaken (de zgn. decisions). Bij iedere nieuw aangespannen rechtszaak wordt uitgegaan van het principe dat gelijksoortige rechtszaken behandeld moeten worden volgens consistente regels, zodat ze tot een gelijksoortig
resultaat leiden.

Maar wat nu als de taal verandert (wat-ie, volgens David Shariatmadari, voortdurend en onvermijdelijk doet), maar  in gerechtelijke beslissingen tegelijkertijd móét worden meegenomen wat de betekenis was vóór die veranderingen? Zie de, letterlijk honderden, rechtszaken over wat shall of will betekent in, bijvoorbeeld, contracten…