Monthly Archives: October 2021

What’s in a language? (53)

Twee weken geleden hadden we het op deze plaats over Christiaan Weijts’ essay in de NRC van Christiaan Weijts, getiteld: “Woorden voor het onbenoembare” . Hij haalde onder meer de Sapir-Whorfhypothese aan die, kort door de bocht, zegt dat de taal die je spreekt, de manier bepaalt waarop je de wereld bekijkt.

De mythe dat de Inuit in hun taal (het Inuktitut) wel heel erg veel woorden voor sneeuw hebben komt hieruit voort. In 1911 schrijft de linguïst en antropoloog Franz Boas dat de Inuit vier woorden voor sneeuw hebben, te weten: aput (“sneeuw op de grond”), gana (“vallende sneeuw”), piqsirpoq (“opwaaiende sneeuw”) en qimuqsuq (“sneeuwjacht”). Dat aantal is in de loop van de jaren behoorlijk gestegen, en we zitten nu al op enkele
honderden. In 1986 (toen de Inuit nog Eskimo’s heetten) wees de antropologe Laura Martin er in een artikel in American Anthropologist op dat de beweringen over Inuit-sneeuwwoorden en de conclusies die eraan verbonden werden, inmiddels sterk uiteen liepen en dat geen enkele wetenschapper het nodig scheen te vinden om de feiten te
controleren. Zij sluit haar artikel af met: Any conseqeunces that those grammatical
differences may have for perception or cognition remain undocumented.

Dezelfde 1000-woorden-voor-sneeuw-sprookjes zijn te vinden over waterhuishouding in het Nederlands, zand in het Arabisch, gezichtsbeharing in het Albanees (27 woorden voor snor en maar liefst 34 voor wenkbrauwen) en ga zo nog maar even verder. Iets om trots op te zijn, misschien, als Albanees, maar verder geen reden om er erg opgewonden van te raken.

Om die grammatical differences gaat het namelijk in bijna alle gevallen; het zijn de
(grammaticale) mogelijkheden die de taal geeft om de wereld te bekijken, niet andersom. Zó komen de Inuit op piqsirpoq en qimuqsuq. Zó komen de Italianen op culaccino en de Japanners op komorebi. En zo komen de Nederlanders op ‘hypotheekrenteaftrek’ en ‘koopkrachtplaatjes’; eerst kijken of er een woord nodig is, en daarna kijken of zo’n woord wel grammaticaal in die taal gemaakt kan worden, en dan wachten of het woord ook “aanslaat”. Esoterische bespiegelingen dat “de taal die je spreekt, de manier bepaalt waarop je de wereld bekijkt”, kunnen voor een groot gedeelte worden gereserveerd voor Dan Brown-romans. Benjamin Whorf, overigens, die van de Sapir-Whorfhypothese, was een Amerikaanse verzekeringsman met een linguïstische hobby, die aanvankelijk op zoek was naar de verborgen boodschappen in het Hebreeuws en de Kabbalistische ‘betekenissen’ in het Hebreeuws van het Oude Testament. Maar goed…

In het Legal English gaat dat niet anders (met één, niet geheel onbeduidende kanttekening, maar daarover hieronder meer). De meeste Engelstalige landen hebben een Common Law-rechtssysteem. Dit brengt met zich mee dat er behoorlijk wat rechtsconcepten zijn die in landen met een Civil Law-rechtssysteem botweg niet bestaan of totaal irrelevant zijn (en andersom, natuurlijk). Dientengevolge zijn er ook (vaak) geen vertalingen voor, en moet er bij vertalingen teruggegrepen worden op omschrijvingen, dan wel op tussenhaakjes
vermeldingen wat er eigenlijk (vaak: bij benadering) bedoeld wordt. Schrijf dus in een
contract bijv. gerust: “terminate (ontbinden)” in uw Engelstalige tekst of contract.

“Dat moet dan maar”, zult u zeggen, “verder geen probleem, toch?”. Alleen kom je binnen dat Engels, Legal English of niet, erg vaak weer nationale (of zelfs regionale!) verschillen tegen. Lawsuit, subpoena, attorney hoor je vaak gebruiken in Amerikaanse rechtbanken (of liever gezegd: in Amerikaanse rechtbanktelevisie-series). Als je dat in een Britse rechtbank doet, word je uitgelachen. Het Britse break clause is een Amerikaanse termination clause, amnesty (Br) is immunity (VS), attachment of earnings (Br) is garnishment of wages (VS), Britse annual returns zijn Amerikaanse annual reports en ga zo maar door. En dan hebben we nog Zuid-Afrika, Australië, Nieuw-Zeeland etc. Verder zijn er vaak ook nog eens
verschillen bínnen één en hetzelfde land; de Schotse wetgeving heeft heel andere woorden voor min of meer dezelfde begrippen dan de Engelse, de Amerikaanse staat Louisiana
geniet, qua woorden en begrippen, een uitzonderingspositie in het (natuurlijk geheel Engelstalige) Amerikaanse recht.

Legal English heeft natuurlijk zo z’n karakteristieken (lees bijv. hier), maar de vraag is of die karakteristieken écht nodig zijn of dat het uit een soort ouderwetse hang naar traditie voortkomt. Die “hang naar traditie” is in een Common Law-rechtssysteem een stuk sterker dan in een Civil Law-systeem gezien case law één van de bouwstenen is in een Common Law-rechtssysteem. In case law zijn rechterlijke uitspraken uit het verleden in gelijksoortige zaken van groot belang. En de taal (de woorden, de interpunctie, en soms zelfs de zinsbouw) in die uitspraken moet worden bewaard. In een (zeer gering) aantal gevallen hebben die woorden zich ontwikkeld in zgn. Terms of Art (hier bijv. al eens eerder besproken), maar ook die Terms of Art verschillen van geografische jurisdictie, in die zin dat een Britse Term of Art helemaal geen Amerikaanse Term of Art hoeft te zijn.

Kortom, er zijn nogal wat kanttekeningen te plaatsen (om het maar lichtelijk uit te drukken) bij de Sapir-Whorfhypothese dat de taal die je spreekt, de manier bepaalt waarop je de wereld bekijkt. Benieuwd naar het Branch Out-advies betreffende Legal English? Maak je in de eerste plaats druk over je English, je Legal hangt erg af van de rechts-
grondslag, het rechtsgebied, het rechtssysteem, het rechtsbereik, de rechtshistorie, de rechtsfilosofie en ga zo nog maar even door…

What’s in a language? (52)

Zo af en toe steekt het weer zijn lelijke hoofdje op: de notie dat er “in andere talen”
woorden bestaan die iets betekenen waar “wij” (de Nederlanders, denk ik) geen woorden voor hebben. Zoals afgelopen zaterdag weer in een essay (ook écht als zodanig aangekondigd!) in de NRC van Christiaan Weijts, getiteld: “Woorden voor het
onbenoembare”
.

En weer kunnen we het rijtje anderetaalwoorden lezen waar geen Nederlands equivalent voor zou zijn: het Portugese saudade, het Italiaanse culaccino, het Japanse komorebi, en, natuurlijk, het Deense hygge. Die lijst van woorden die alleen maar bestaan in je eigen taal is moeiteloos uit te breiden met nog eens 100.000 voorbeelden. Weijts noemt dit “een fenomeen waar zelf ook geen woord voor is”. Jammer voor hem, maar daar bestaat
natuurlijk wél een woord voor, en dat woord is gewoon ‘taalleemte’. Oftewel, volgens Wikipedia: “het ontbreken in de taal van een woord of standaarduitdrukking voor iets
concreets in de werkelijkheid of een bepaald concept. Een dergelijk gat in de taal valt met name op als er voor hetzelfde in een andere taal wel een specifieke term bestaat”.

Hier valt heel wat op af te dingen, en misschien kan je zelfs zeggen dat dergelijke
romantische ideetjes over taal gevaarlijk uit kunnen pakken…

Wat valt er dan op af te dingen? Ten eerste is het nog maar de vraag of de sprekers van de desbetreffende taal die woorden zélf wel kennen of gebruiken. Saudade en hygge zullen resp. Portugezen en Denen best wel bekend voorkomen, maar de vraag hier is of door die woorden telkens weer op dezelfde rijtjes terug te laten komen, internationale toeristische marketingstrategieën hier niet een belangrijke rol in spelen. En het is alweer een stuk
twijfelachtiger of een gemiddelde Italiaan ooit culaccino (=vermeend Italiaans voor het kringetje water dat een koel, beslagen glas op een tafel achterlaat) gebruikt. Komorebi (=vermeend Japans voor de zon die op een bepaalde manier door de bladeren schijnt) komt uit een roman uit 11e –eeuw: ‘Het Verhaal van Genji’. Ik durf er iets om te verwedden dat de gemiddelde Japanner er nog nooit van heeft gehoord. Veelzeggend overigens, is dat culaccino  óók een merk limoncello is, en komorebi een duur merk Belgische zonnebrillen, maar dit terzijde (Kip? Of ei?).

Ten tweede is het vaak simpelweg de structuur van een taal die ervoor kan zorgen dat er überhaupt dergelijke woorden kúnnen ontstaan. Zo zijn er agglutinerende talen waar
voor- en achtervoegsels aan een woord kunnen worden toegevoegd om de betekenis verder te specialiseren (zoals het Fins, het Turks en het Japans) en isolerende talen waar het een stuk moeilijker is om van twee (of meer) woorden een nieuw woord te maken. Het Engels is hier een (bescheiden) voorbeeld van. Daarom zie je ook veel meer Engelse dan Nederlandse woorden “los” van elkaar geschreven staan.

(Kleine Tip: dit is ook de voornaamste reden om in het Engels nóóit haakjes binnen hetzelfde woord te gebruiken! Wij zien vaak door Nederlanders geschreven Engelse woorden als (inter)national, (soil)pollution (im)patience etc. Schrijf in plaats daarvan: national and
international, polution and soil polution. patience and
impatience etc. Hier al eerder over geschreven).

En ten derde: als er geen anderstalige equivalenten voor woorden zijn, zal dat wel een
reden hebben. Een reden van bestaansrecht, bijvoorbeeld: waarom zouden de Engelsen een woord moeten hebben voor hypotheekrenteaftrek (overigens een mooi voorbeeld van iets agglutinerends) als ze dat niet hebben? Of een historische reden: het Oud-Engels had ooit een woord voor “niets-zeggen”: het woord swīgan (nauw verwant aan ons “zwijgen”, dus), maar dat is nu alweer een tijdje: to be silent. Of iets breder getrokken: wij horen vaak dat de Engelsen met zoveel omhaal van woorden zo beleefd en formeel zijn. Is dat
misschien ook omdat er in het Engels geen verschil (meer) is tussen “u” en “jij”, en dat dat op de een of andere manier gecompenseerd moet worden?

En waarom zou het zelfs gevaarlijk kunnen zijn om te denken dat andere talen een of
andere geheimzinnige voor ons niet te ontcijferen code bevatten? Omdat we dan het gevoel krijgen dat die mensen de wereld om hen heen op een heel andere manier bekijken. Omdat het dan nog maar een kleine stap is naar de gedachte dat die anderstaligen ook wel eens slecht en inferieur zouden kunnen zijn, met een voor “ons” onbekende kennis van dingen die ze ook wel eens tegen “ons” zouden kunnen gebruiken. Omdat het
“buitenlanders” zijn, een heel ander “soort” mensen.

De taal die je spreekt, bepaalt de manier waarop je de wereld bekijkt. Dat is, kort en bondig samengevat: de Sapir-Whorfhypothese (ook aangehaald door Christiaan Weijts in zijn NRC-essay). Moeten we deze hypothese serieus nemen? Betekent dit dat er inderdaad
“onvertaalbare” woorden zijn? En wat betekent dit voor Legal English? Volgende week meer hierover in Deel 2.