Monthly Archives: November 2016

Conciseness (6)

Het blijft de gemoederen bezig houden: het pleidooi van de president van de Hoge Raad, Maarten Feteris op het Jonge Balie congres in oktober: “Hou het kort en simpel en doe
normaal. Veel rechters zijn niet plechtig en formeel. Hen bereik je het beste met normaal en begrijpelijk taalgebruik”.

Wellicht was dit de manier waarop de heer Feteris de 70e verjaardag van George Orwells essay Politics and the English Language wilde vieren waar wij al twee blogs aan hebben gewijd (hier en hier  nog eens te lezen). Regel 2 en regel 3 van dit nog steeds zeer lezenswaardige essay luiden namelijk:

  • Never use a long word where a short one will do
  • If it is possible to cut a word out, always cut it out

 Oftewel alle Branch Out Legal English Blogs die onder het thema Conciseness vallen te lezen. Klik hier.

Never use a long word where a short one will do
In het Engels zou u bijvoorbeeld alleen maar hoeven te letten op woorden die op –ion/-ise/-ize/-ate of –osity eindigen. Deze woorden kunnen vaak makkelijk worden vervangen door kortere woorden die veel beter te lezen zijn. Dit verschijnsel heet “nominalisatie”, ofwel van een werkwoord een zelfstandig naamwoord maken. Het haalt veel actie uit de zin waardoor de tekst erg onpersoonlijk kan worden. Brian Garner heeft er in zijn Legal Writing in Plain English mooie oefeningen mee gemaakt: vervang bijv. alle –ion woorden in deze zin: An interested party may make an application for a modification or revocation of an
antidumping order (or termination of a suspension agreement) in conjunction with an
annual administrative review. A revocation application will normally receive no
consideration by the board.
Meer oefeningen hier te vinden

Ik heb zo 1-2-3 geen voorbeelden van Nederlandse rechters die hier bezwaren over uiten, Amerikaanse rechters echter, zijn lang niet zo terughoudend. In Thomas & Betts Corp v. Panduit Corp maakten de rechters bezwaar tegen o.a. woorden als transverse aperture en therebetween en wordt er gewaarschuwd tegen using fifty-cents words, obscure terms, and inflated language, maar de lijst is nog veel langer te maken.

 If it is possible to cut a word out, always cut it out
Erg vaak moeten wij cursisten erop wijzen dat to have in our possession, to give advice, to draw the conclusion, to take into consideration en ga zo nog maar even door en allemaal uiterst karakteristiek voor Legal English, hetzelfde betekent als to possess, to advise, to
conclude
en to consider. Concisseness staat volgens het onderzoek How judges, practioners and legal writing teachers asses the writing skills… van Kosse en ButtleRichie zelfs op de eerste plaats op het schrijfstijlverlanglijstje van Amerikaanse rechters.

In de zaak Ephedra Products Liability Litigation 231 F.R.D. 167 (S.D.N.Y. 2005) eiste de rechter een nieuw openingsstatement, deze keer in Plain English. De gedaagde partij kwam met een nieuw stuk, waarover de rechter deze keer oordeelde: gobbledygook of mind-numbing turgidness and prolixity, the very first sentence of which extends for nearly four pages.

Maar misschien is het wel juist uw bedoeling om rechters tegen u in het harnas te jagen? Blijf dan vooral  volharden en ga door met, zoals Juriaan Mensch in zijn column op Advocatie.nl schrijft, “expres zoveel mogelijk vage taal en zeer moeilijk in code om te zetten begrippen blijven gebruiken”. Of u daar verder erg mee opschiet, is nog maar de vraag.

Correctness (18)

De Amerikaanse hoogleraar economie, Keith Chen beweert in een TED-talk dat moedertaalsprekers van talen waarin je géén speciale toekomende tijd hoeft te gebruiken (zoals het in het Nederlands: “het regent morgen”) zich financieel beter op de toekomst voorbereiden dan moedertaalsprekers van talen waarin dat niet kan (zoals in het Engels: it will rain tomorrow).

Denk wat u ervan denken wil, maar vaak vragen cursisten ons of er eigenlijk een verschil is tussen will en going to om de toekomende tijd aan te geven. Het antwoord is niet een duidelijk afgetekend ‘ja’ of ‘nee’. Beide vormen verwijzen naar de toekomst en hoewel er een licht verschil is (of liever gezegd: kan zijn) tussen de twee, zal het een native speaker vaak direct duidelijk zijn wat u bedoelt. Maar ook hier geldt de Wet van de Remmende Voorsprong: hoe beter Engels je spreekt, des te meer zal de native speaker denken dat je het verschil(letje) wél weet, en wellicht kan het dan wat wenkbrauwen doen fronsen… Net als bij zo veel dingen, is het in de ear of the beholder en is er niet direct een goed-fout oordeel over te vellen.

Heel in het kort dan maar, en min of meer “officieel”:

GOING TO:

  1. Wanneer je een vooropgezet plan hebt, of ook: als je al vóór het uitspreken weet wat je gaat doen:
  • They‘re going to retire to the beach – in fact they have already bought a little beach house.
  • Yes, I told her I‘m going to help her with that.
  1. Wanneer er duidelijk tekenen of bewijs is dat iets gaat gebeuren:
  • It is going to rain – I just felt a drop.
  • I don’t feel well. I think I‘m going to throw up.
  1. Wanneer iets op het punt staat te gebeuren:
  • Don’t sit on that chair It is going to collapse.

WILL:

  1. Wanneer je een snelle beslissing neemt:
  • Thanks, I will (I’ll) have a beer.
  1. Wanneer je, op het moment van zeggen/schrijven, iets belooft/aanbiedt/dreigt te doen:
  • That looks difficult. I will help you with that.
  • I promise you, I won’t (=will not) tell anyone.
  • I will tell the Board, if you do that.
  1. Wanneer iets of iemand het niet doet:
  • I told him to correct the report, but he won’t (= will not).
  • My car won’t start.

En daar heb je het al… alleen in beide (1) gevallen zou je min of meer zeker van je zaak kunnen zijn. In alle andere gevallen kan je will/going to verwisselen, maar het heeft dan nèt een klein nuanceverschil:

  • My car is not going to start: dat weet je zeker, want dat ding start nooit als het vriest.
  • I told him to correct the report, but he is not going to: dat weet je zeker, want dat heeft hij je in niet mis te verstane bewoordingen duidelijk gemaakt.
  • I promise you, he is not going to tell anyone: idem dito
  • Don’t sit on that chair, it will collapse: die stoel valt alleen maar als je er op gaat zitten (of, als je dit zegt tegen een enigszins corpulent persoon: … als jíj erop gaat zitten).

En als je bijv. het woordje probably erin verwerkt, dan is op de vraag Are you busy tomorrow? geen verschil tussen I will probably write that proposal en I am probably going to write that proposal. En als je voorspellingen maakt: zolang je woorden gebruikt als think, hope, fear etc. is er  geen verschil tussen: It think it will rain tomorrow en I think it is going to rain tomorrow.

Er zijn dus wel degelijk (subtiele) verschillen, en native speakers zullen die ook horen. Alleen, er zijn heel veel verschillende native speakers en zullen native speakers in Amerika iets sneller going to gebruiken (of liever gezegd: gonna in spreektaal), en wordt will vaak als iets formeler gezien en liever in geschreven vorm dan going to.

Zelfs Nederlands heeft veel verschillende native speakers: in België (en zekere delen van Brabant) wordt ‘gaan’ bijvoorbeeld veel vaker gebruikt om de toekomst aan te geven dan in Nederland, en bovendien nog in combinatie met werkwoorden als hebben en zijn of hulpwerkwoorden als kunnen, mogen, moeten en willen, iets wat in het Nederlands-
Nederlands onacceptabel zou zijn.

Nog even oefenen misschien? Kijk eens hier en hier of hier.