What’s in a language? (12)

“De tolerantie voor taalfouten is laag in de advocatuur, het maakt niet zoveel uit wie ze maakt. Advocaten zijn nu eenmaal kommaneukers. Comes with the job”, schreef Lucien Wopereis op 6 oktober in een column op advocatie.nl (hier nog eens te lezen).

Hij schreef dit naar aanleiding van een artikel in het Advocatenblad waar de term ‘discursieve context’ werd gebruikt. Een voorbeeld: als een advocaat van Nederlandse afkomst een woord verkeerd schrijft, denken andere advocaten: hij heeft slecht geslapen. Als een Marokkaans-Nederlandse advocaat een spelfout maakt, wordt dat verklaard doordat diegene uit een andere cultuur komt. Lucien Wopereis “waagt dit te betwijfelen”, hij meent dat het onder advocaten niet uit maakt van welke (etnische) afkomst de verkeerdewoordenschrijver is, in alle gevallen denken de andere advocaten over de verkeerdewoordenschrijver: “wat een zak hooi”. Discursieve context? “Sociologisch geneuzel”.

Ik heb geprobeerd dit te vertalen naar een setting waarin de Nederlandse advocaat zich van een andere taal bedient, laten we even zeggen: van het Engels. En laten we dan in
hemelsnaam maar hopen dat er iets als een discursieve context bestaat (of je het zo moet noemen, is natuurlijk weer wat anders, maar goed…).

Er wordt Nederlandse advocaten heel wat vergeven als ze in het Engels communiceren met Engelstaligen. En niet omdat ze Nederlanders zijn (zo’n aardig, tolerant en gastvrij volk, immers), maar omdat de Engelstalige tegenhanger weet dat hij/zij te maken heeft met een niet-Engels moedertaalspreker/-schrijver. Of, om Lucien Wopereis te parafraseren: Als een advocaat van Nederlandse afkomst een woord in het Engels verkeerd schrijft, dan denken Engelstalige advocaten niet what a bale of hay, maar denken ze ‘aha, een
niet-Engelstalige die de moeite neemt zich in mijn taal verstaanbaar te maken’.

Overigens is ‘een woord verkeerd schrijven’ hoogstwaarschijnlijk nog maar de kleinste hobbel; veel lastiger wordt het met bijv. zins- en tekstopbouw en cultureel bepaalde schrijf- en omgangsconventies. Dergelijke, in verschillende talen afwijkende, elementen zorgen voor veel meer frictie en onbegrip zoals wij op deze plek al zo vaak hebben gezegd (en zullen blijven zeggen).

Het moet gezegd worden: Nederlanders (en Zweden, en Noren en Denen etc.) communiceren in vergelijking met andere nationaliteiten (waarschijnlijk) vrij goed in het Engels. Maar juist daarom moet die discursieve context niet uit het oog verloren worden. Nederlanders (en etc.) communiceren misschien wel iets té goed in het Engels, waardoor de
Engelstaligen kunnen gaan denken dat een “fout” (niet een spelfout, maar een “fout” in bijv. toon of stijl) juist met opzet is gemaakt…

Zo geloof ik niet dat Nederlanders “bot en direct” zijn (wat je vaak van Engelstaligen hoort), maar dat dat veel meer ligt aan het (te) grote zelfvertrouwen van de Nederlander die zich van het Engels bedient. Grappig is wel om te zien dat er een groot verschil bestaat tussen mondelinge en schriftelijke communicatie in beide talen. Onze Nederlandstalige cursisten vinden juist dat het schriftelijke Engels zo “kortaf, zakelijk en direct” klinkt, iets dat zíj nooit zouden doen (tenminste… op schrift), maar hierover een andere keer.

PS:
Over zakken hooi gesproken: twee weken later meldt advocatie.nl in een kop: “Dewey & LeBoeuf-jury komt er niet uit: mistrail” (hier te lezen). Ook in het artikeltje zelf werd over een mistrail gesproken. Nu weet ik wel dat het weer herfst is, en dat mist de Nederlandse Spoorwegen soms danig parten speelt, maar om de Dewey & LeBoeuf-jury daar nu weer de schuld van te geven? Deze fout is inmiddels rechtgezet: er is “mistrial” van gemaakt. Gelukkig zijn er nog wakkere zakken hooi…