What’s in a language? (6)

Als we het over het Deens hebben, is dat over de taal die in Denemarken wordt gesproken. Als we het over het Engels hebben, denken we dat dit de taal is die in Engeland wordt gesproken, of misschien in de Verenigde Staten en in nog een handjevol landen meer. Echter: naar schatting twee derde van de Engelssprekenden (en Engelsschrijvenden!) is géén moedertaalspreker van deze taal. Anders gezegd: Engels behoort niet meer aan Engeland, aan de Verenigde Staten, of aan dat andere handjevol. Wat gebeurt er met een taal die “iedereen” toebehoort en hoe ziet dat er in de toekomst uit?

Een studie van Gary Lupyan and Rick Dale (klik hier om te lezen) wijst uit dat “grote” talen simpelweg makkelijker zijn, ofwel: eenvoudiger morfologie, grammatica, uitspraak etc. Aan de andere kant zijn kleinere talen vaak moeilijker: hoe kleiner (dwz. hoe minder mensen een taal spreken), hoe moeilijker die taal is voor anderen.

John McWhorter, een linguïst aan Columbia University, komt in zijn boek “Language Interrupted” (klik hier voor een recensie) tot dezelfde conclusie. Engels (en de andere vier door hem besproken “grote” talen, te weten: modern Persisch, modern gesproken Arabisch, Mandarijn en Maleis) is simpeler want veel minder werkwoordsvervoegingen, minder werkwoordstijden, geen (of minder) naamvallen, makkelijker uit te spreken etc. etc. dan daaraan verwante talen. Deze vijf “grote” talen hebben natuurlijk hun
eigenaardigheden, maar stuk voor stuk zijn ze ten eerste makkelijker te leren dan verwante talen, ten tweede duidelijk eenvoudiger dan ze vroeger waren en ten derde vormen de eigenaardigheden eigenlijk geen onoverkomelijke communicatieproblemen.

Het paradoxale hieraan is wél dat hoe meer mensen één bepaalde taal spreken, hoe
minder er van die taal “overblijft”. Waar zijn bijv. Engelse werkwoordsvervoegingen gebleven (er zijn er nu nog maar twee: I work/He works). Wat is er gebeurd met “To whoM”, terwijl “whoSE” nog steeds (zij het mondjesmaat) bestaat? Waarom vindt bijna niemand (behalve dan sommige Nederlanders…) het erg dat iemand een accent heeft in het Engels?

En het gaat een stuk verder dan grammaticale zoutopslakleggerij: in Brussel, een plaats waar erg veel niet-Engels-als-moedertaalsprekers gebruik maken van het Engels, betekent het Engelse werkwoord to control veel vaker to monitor of to verify, louter omdat contrôler en kontrollieren deze betekenis hebben in het Frans en het Duits. Andere voorbeelden zijn to assist voor to attend, actual voor current, het (potentieel levensgevaarlijke) verschil tussen in case of en in the case of, etc.

Naast een Amerikaanse, een Australische, een Canadese etc. variant van het Brits-Engels (dat eigenlijk ook al “variant” mag worden genoemd, ware het niet dat de Britten daar wat kanttekeningen bij zetten), is er meer en meer sprake van een Euro-Engels, ook EU-Engels genaamd. Dát precies heeft het EU Court of Auditors aangezet tot het publiceren van een uiterst inzichtelijke en even boeiende als vermakelijke stijlgids met ongeveer 120 Engelse woorden en zegswijzen waar het erg vaak erg “fout” mee gaat als niet-Engelstaligen die
gebruiken. Voor een PDF-versie van deze stijlgids: klik hier.

Het is veelzeggend dat deze publicatie “Misused English Terminology” wordt genoemd; over 100 jaar of zo is dat gewoon de algemeen geaccepteerde betekenis van die woorden, of de Engelsen het nou willen of niet. Ze hebben maar te accepteren dat dit een nieuwe variant van het Engels is, net zo als bij. Amerikaans-Engels.

Voor tekst-exegeten (zoals veel internationaal opererende juristen!) zou dat een probleem kunnen opleveren: is die Engelse tekst wel geschreven door een Engelsman, of door een Duitser/Fransman, en wat bedoelt de schrijver dan als er to control (of enig andere woord uit die lijst van misused English van de Court of Auditors) staat in dat contract? Communicatie, het blijft gokken….