Beyond reasonable doubt is (nog steeds) één van de grondslagen van strafrechtszaken in het common law rechtssysteem. In een dergelijk systeem staan twee partijen tegenover elkaar en moeten deze twee partijen een jury overtuigen van de (on)schuld van de beklaagde. De jury verklaart een verdachte alleen schuldig als ze geen enkele twijfel meer hebben: beyond reasonable doubt, dus.
Maar twijfel waaraan eigenlijk? Want wat precies is dat bewijs dat beyond a reasonable doubt vastlegt? En welke onzekerheid geldt als juridische doubt? En wat is, alles bij elkaar opgeteld, eigenlijk reasonable? Allemaal razend belangrijk, want als die reasonable doubt eenmaal is overwonnen, dan kan je het wel schudden als verdachte in een common law-systeem. De zinsnede beyond a reasonable doubt wordt standaard gebruikt in bijna alle zgn. Court Room Dramas, maar tot het chagrijn van veel Hollywood producers is de
reasonable doubt-doctrine aan het wankelen. In steeds meer staten van Amerika mogen rechters in hun jury instructions al niet meer uitweiden over de betekenis van die woorden (lees bijv. Reasonable and other doubts, the problem with jury instructions) en een steeds groter deel van de Amerikaanse juridische wereld komt tot de conclusie dat reasonable doubt weinig juridisch hout snijdt.
Waarom is een regel die zo fundamenteel belangrijk lijkt te zijn voor het Common Law (straf)rechtssysteem zó moeilijk te definiëren en te begrijpen? Het antwoord wordt gegeven door James Q. Whitman (Ford Foundation Professor aan de Yale Law School) in zijn boek The Origins of Reasonable Doubt: Theological Roots of the Criminal Trial . Hij stelt dat de reasonable doubt-regel oorspronkelijk helemaal niet bedoeld was om verdachten te ver- of te beoordelen, maar om de zielen van leden van de jury te beschermen tegen het eeuwig branden in het hellevuur; een onschuldige veroordelen werd in de (katholiek-)
christelijke traditie gezien als een potentiële doodzonde. Zo lang hun twijfels over het wel/niet schuldig zijn van een verdachte niet “reasonable” waren, (met andere woorden: beyond reasonable) zou het wel goed komen met hun zielenheil. In zijn oorspronkelijke vorm, dus, had deze doctrine niets te maken met wat nu als een fundamenteel
rechtsbeginsel wordt beschouwd.
Dit alles is terug te voeren op het Vierde Lateraans Concilie van 1215 waar de katholieke kerk besloot om zgn. godsoordelen te verbieden. Dit had een ander effect in Engeland dan op het Europese continent in die zin dat het Europese continent een vorm van onderzoeks-
rechtspraak invoerde en Engeland een trial by jury ontwikkelde. (Het begin van de
scheiding tussen het Common Law-systeem en het Civil Law-systeem). Die juryleden (of liever gezegd: hun zielen) moesten dan natuurlijk wél beschermd worden tegen mogelijke foute uitspraken.
En als er geen jury in het spel is, dan hoeft er ook over het zielenheil minder nagedacht te worden, en is de beyond reasonable doubt-doctrine niet belangrijk. Hoogstwaarschijnlijk is dat ook de reden waarom er voor deze woorden geen eenduidige (Nederlandse) vertaling bestaat. Als vertaling voor beyond reasonable doubt heb ik (o.m.) gevonden: “zonder
voldoende redelijke zekerheid”, “zonder redelijke twijfel”, “zonder gerede twijfel”, “buiten redelijke twijfel”, “verheven boven elke redelijke twijfel”, “niet op overtuigende wijze”, en “buiten iedere redelijke twijfel”, maar die lijst kan je zelf nog veel langer maken.
De vraag is natuurlijk of beyond reasonable doubt wel vertaald móét worden. Het heeft geen enkele betekenis in het Nederlandse rechtssysteem en zelfs in het Anglo-Amerikaanse rechtssysteem lijkt het om volledig de verkeerde redenen te worden gebruikt.
Al met al weer een goed voorbeeld van een soort juridische mythevorming; het wordt al zo lang gebruikt, dus het zal wel van belang zijn, niet? Voor het dramatische effect inderdaad wel…
Meer lezen? Lees hier het door Professor Whitman geschreven paper, de voorganger van zijn boek.