All posts by Peter Peek

What’s in a word? (15)

logoVorige week besloten we met de constatering (of misschien wel: verzuchting) dat “Een andere cultuur woorden een andere betekenis geeft”. Vandaag een voorbeeld wat we daarmee bedoelen binnen de rechtscultuur.

Altijd weer een aanleiding voor verwarring: het gebruik van het Engelse woord termination wanneer het gaat om het beëindigen van een contract naar Nederlands recht. Het is maar net hoe de ander het woord interpreteert. Twee van mijn masterstudenten gaven een
presentatie in het Engels, Het ging erom dat dat een leverancier van biologische grondstoffen een overeenkomst zonder duidelijke reden had terminated. De vraag van de klant, een producent van biologische voedingsmiddelen, aan zijn advocaat was of dat zo maar kon, al helemaal omdat die producent nu zijn verplichtingen naar zijn klanten niet meer kon nakomen.

In de overeenkomst tussen de leverancier en de producent was niets bepaald over
termination. De beide studenten hadden grondig jurisprudentie onderzoek gedaan. Zelfs bepalingen uit het Europese Burgerlijk Wetboek, die als soft law gelden, waren uit de kast getrokken. Tijdens hun presentatie zat ik me alsmaar af te vragen waarom de producent niet gewoon nakoming vorderde nu de leverancier blijkbaar de overeenkomst had
ontbonden (terminated) zonder dat er sprake was van een tekortkoming. De verwarring was groot, zeker toen de studenten bleven volhouden dat de producent geen nakoming kón vorderen in de casus die zij net hadden gepresenteerd. Op hun verzoek gingen we over op het Nederlands: de leverancier bleek de overeenkomst te hebben opgezegd
(terminated) in hun bewoordingen). Toen pas viel het kwartje!

Het blijft lastig, een Engels woord vinden voor ‘ontbinden’ dat tegelijkertijd duidelijk maakt dat het niet om ‘opzeggen’ gaat. In het Anglo-Amerikaanse recht is er namelijk geen juridische figuur vergelijkbaar met het Nederlandsrechtelijke ‘ontbinden’. De woorden
rescind en repudiate zijn niet juist zijn als vertaling voor ‘ontbinden’ (daar hebben we het al eerder over gehad: lees hier), en toen zei ik dat je dan maar het best terminate kan gebruiken met daarachter (tussen haakjes) de Nederlandse term. Echter, ook terminate is maar een lapmiddel, zoals het onderstaande voorbeeld laat zien. De opsteller of vertaler van het contract heeft in ieder geval wel aangegeven wat de bedoeling is. Of de niet-Nederlandssprekende wederpartij die niet in Nederlands recht is onderlegd, daar verder wat aan heeft, is een ander verhaal…… (mijn cursivering):

Termination of Agreement

  • 8.1 Without prejudice to any of its other rights and obligations and notwithstanding the consequence of final acceptance of a phase as mentioned in article 2.6, either Party may at its option terminate (“ontbinden”) this Agreement with immediate effect by notifying the other Party in writing if the other Party commits a material breach and, in the case of a breach capable of remedy, fails to remedy it within a
    period of sixty (60) days or such other reasonable period as mutually agreed between the Parties. For the purpose of this clause, repeated non-material breaches shall be considered as a material breach capable of remedy.
  • 8.2. Without prejudice to any of its other rights and obligations, Company may at its option terminate (“opzeggen”) this Agreement with immediate effect by notifying Contractor in writing if it has a well founded and reasonable expectation that,
    following a claim to that end, the court will rescind the Agreement based on the Dutch Act regarding the Implementation of the Public Procurement Remedies Directives (‘Wet implementatie rechtsbeschermingsrichtlijnen aanbesteden’).

 Een andere cultuur (in dit geval: een andere rechtscultuur) geeft woorden inderdaad een andere betekenis… zelf zo zeer dat er soms gewoon geen vertaling voor bestaat…

What’s in a language? (15)

Branch Out en medewerkers willen alle lezers van deze blog (inmiddels zo’n 1.300) allereerst natuurlijk een uiterst voorspoedig 2016 wensen! Ook dit jaar zullen wij ons best doen om diverse ontwikkelingen en eigenaardigheden op het gebied van Engels (en dan met name op het gebied van Legal English) onder de aandacht te brengen. Als er verder speciale (grammaticale) vragen zijn, als u zich regelmatig afvraagt hoe je het een en ander “eigenlijk in het Engels” schrijft, of als er andere dingen zijn waar wij eens aandacht aan zouden moeten besteden: laat het ons gerust weten.

De laatste maand van het jaar ontaardt altijd in de gebruikelijke flauwekullijstjes van “nieuwe” woorden en de bekendmaking van “Het Woord van het Jaar” (voor de mensen die het hebben gemist: “sjoemelsoftware” in het Nederlands (klik hier) en in het Engels: emoji voor Brits-Engels (klik hier), aldus de Oxford Dictionary, en het achtervoegsel –ism voor Amerikaans-Engels (klik hier), aldus de Merriam Webster Dictionary (daar hebben we het dus weer… wélk Engels?).

Aan het begin van die maand echter, was een veel belangrijkere taalontwikkeling in het nieuws. Ik bedoel de pogingen van diverse musea (waaronder het Rijksmuseum, het Tropenmuseum, het Afrikamuseum) om beschrijvingen van de in hun bezit zijnde (kunst)werken “waardevrij” te maken. (Voor de mensen die dát gemist hebben: klik hier). Woorden als “neger”, “eskimo”, “mongooltje”, “indiaan”, “hottentot”, etc. zouden niet alleen verbannen moeten worden van de bordjes die naast deze werken hangen, maar ook in de catalogusbeschrijvingen; “negerinnetje” wordt “Surinaams meisje”, dat soort werk.

Dit alles is natuurlijk volkomen logisch: in 2016 spreekt niemand met meer dan vijf hersencellen nog over “negers” of “mongooltjes”, dus waarom zouden die woorden dan wel in musea blijven bestaan? Daarnaast zijn die musea al jaren bezig met dit werk (zie bijv. Spreken we dezelfde taal? van Alex van Stipriaan, hoogleraar Caraïbische geschiedenis aan de Erasmus Universiteit uit 2011). Veelzeggender echter is de vraag waarom dit juist nú zo in de publiciteit gebracht moet worden?

Ongetwijfeld is dit gebeurd onder invloed van buitenlandse (lees: Amerikaanse) ontwikkelingen. Het Rijksmuseum zélf zegt dat “met name Amerikaanse bezoekers” aanstoot
namen aan de tekstbordjes. Dit past vrijwel naadloos in de zwartepietendiscussie waar de tegenstanders van Zwarte Piet een heel groot hart onder de riem wordt gestoken door buitenlandse (lees: Amerikaanse) actievoerders, documentairemakers en VN-
onderzoekers. (Misschien daarom juist niet zo verwonderlijk dat het suffix –ism tot het (Amerikaanse) woord van 2015 is verkozen…?)

Dé grote fout die zowel voor- als tegenstanders van taalverandering maken, is echter dat zowel de dat-is-belachelijk-want-dat-is-nu-eenmaal-onze-cultuur schreeuwers als de het-zijn-allemaal-tekens-van-onderdrukking-door-de-blanke-man roepers (een) “taal” zien als een waardevrij middel van communicatie dat los staat van de cultuur waaruit (een) “taal” is voortgekomen. Beide groepen geloven letterlijk in het Bijbelse adagium dat er eerst het Woord was, en toen pas datgene wat er werd bedoeld met dat Woord. (En voor de mensen die dát dan weer even gemist hebben: klik hier).

“Taal” (en niet alleen woorden maar ook grammatica, syntax, uitspraak enz.) ontstaat juist uit (culturele) omstandigheden.

En waar is dat nou mooier te zien dan in Legal English, ofwel in het Engels dat gebruikt wordt in de juridische context van de Anglo-Amerikaanse (Common Law)cultuur? Als datzelfde Engels (om allerlei redenen) óók wordt gebruikt in een Civil Law-cultuur, dan stuit je op een hoop ongerijmdheden en misverstanden. Het Nederlandse ‘opzeggen’ is niet zomaar terminate, de Nederlandse ‘rechter’ is lang niet altijd niet altijd een judge, en wat dacht u van ‘dagvaarding’, ‘verzoekschrift’, ‘kort geding’, ‘comparitie’, ‘vonnis’, ‘beroep’? Om er maar een paar te noemen…

Een andere cultuur geeft de woorden een andere betekenis. Hierover de komende weken in de Branch Out Legal English Blog.

Mediation (2)

Drie weken geleden schreef Karen Joubert (een al jaren in Nederland wonende Zuid-Afrikaanse jurist en trainer voor Branch Out klik hier voor bio) haar eerste blog over de steeds belangrijker wordende rol die mediation in Nederland krijgt. Hier volgt haar tweede blog.

Good communication skills are an essential part of the mediation process and require a mediator well versed in the language being used to mediate. I would suggest a minimum C2 of the Common European Framework of References for Languages  (CEFR) (click for more information) is necessary to successfully mediate a dispute in a language other than one’s native tongue. (By the way: for those who wish to find out what their level is, please visit www.branch-out.eu/test. NB: This test will give you an insight into the level of your passive knowledge, NOT your active use of the language).

This is a particularly important in the Netherlands, which not only has an estimated 500 000 internationals or expats as they are commonly referred to living here (See here), but also has legislation pending to further entrench mediation in the legal arena (click here for a De Brauw newsletter on this subject).

However, despite the justifiably well-recognised English language skills of the Dutch and their willingness to speak English, mediation is a specialised field and requires more than a superficial ability to speak English. It requires an in-depth knowledge of the language and the ability to use it effectively as a tool to diffuse potentially emotional situations and to move parties towards a better understanding of their dispute and respective interests and, in doing so, to help them resolve their dispute.

Anecdotal evidence suggests that mediations involving internationals are not always up to the standard necessary for success. An English friend, involved in an employment dispute, and a Romanian friend who speaks excellent English, involved in a custody dispute, both expressed disappointment with their respective mediations.

They described their experiences as being stilted and lacking in empathy. The mediators were described as rude and unsympathetic. These descriptions are of course unacceptable for a mediator. Why did this happen? The mediators were either poorly trained and rude, which I doubt, or they over-estimated their English language skills – an often encountered phenomenon in The Netherlands, encouraged, no doubt, by native English speakers who keep applauding their Dutch hosts’ mastery of English. “Naast de schoenen lopen” is, I
believe, the Dutch expression for this.

Few mediators would disagree that tact, diplomacy and politeness are essential
ingredients for a successful mediation. However, knowing how to be tactful, polite and diplomatic depends not only on the cultural awareness of the mediator, but also on his/her ability to express this in appropriate language and to understand what the participants really mean. English is not as direct as Dutch. In fact, the more polite or diplomatic we are, the less direct we become and this can lead to serious misunderstandings.

In addition to the above and even more important for a mediator is the ability to
summarise and reframe – translating emotive and provocative language into neutral
inoffensive language, whilst acknowledging the emotions experienced by the participants. Active listening skills and the ability to identify when it is important to clarify statements, in order to avoid misunderstanding between the participants and the mediator, are also important for a successful mediation.

My next blog will deal with these issues and some techniques and tips to mediate more
effectively in English.

 

What’s in a language? (14)

Eén van de belangrijkste verschillen tussen het (Anglo-Amerikaanse) common law rechtssysteem en het (Europese) civil law rechtssysteem is dat in een common law-systeem de partijen als kemphanen tegenover elkaar staan en de rechter meer een soort
scheidsrechter is en in het civil law-systeem de rechter (in vergelijking met zijn Anglo-Amerikaanse tegenhanger) een meer onderzoekende en interpreterende rol krijgt
toebedeeld.

Een aantal weken geleden hadden we het hier over de constatering dat Anglo-Amerikaanse rechters zich (moeten) beperken tot een puur grammaticale interpretatie van “de wet”: je hebt het maar te doen met wat er staat. De Nederlandse civil law ‘redelijkheid en billijkheid’, ofwel reasonableness and fairness, spelen niet de rol die wij ze hebben toebedacht (lees hier nog eens). Een reden van het bestaan van de entire agreement clause in contracten onder Anglo-Amerikaans recht.

Je zou vermoeden dat er heel wat te zeggen is voor zo’n grammaticale interpretatie. Wellicht een een stuk beter dan “onze” interpreterende en haveltexende, rechters en een hoop arbitraire onduidelijkheid uit de weg ruimend. Maar helaas… Een uiterste consequentie namelijk is de volgende uitspraak van Lord Reed, een Schotse rechter en vanaf 1998 een lid van het Supreme Court of the United Kingdom. Lord Reed schrijft in Black-Cawson v Papierwerke (1975, hier verder te lezen):

‘We often say that we are looking for the intention of Parliament, but that is not quite accurate. We are seeking the meaning of the words which Parliament used. We are seeking not what Parliament meant but the true meaning of what they said.’

Oef… denk daar nog maar eens over na, zou ik zeggen.

Welke gevolgen kan dit bijvoorbeeld hebben? Neem de volgende (vaak geciteerde) zaak: Fisher v Bell [1961]: De eigenaar van een winkel had een stiletto in zijn etalage gelegd. Mét prijskaartje. Onder de Restriction of Offensive Weapons Act uit 1959 was het niet toegestaan om dergelijke voorwerpen te maken, te verkopen, of om die dingen te koop aan te bieden (to offer for sale).

De openbare aanklager bracht naar voren dat de winkelier het mes in de etalage had gelegd om een koper aan te trekken (attract a buyer). De winkelier bracht hier tegenin dat dit niet voldoende was om te gelden als een aanbod (an offer for sale). De rechters waren het hier mee eens: het etaleren van het mes was een uitnodiging om te verhandelen (an invitation to treat) en niet een aanbod te verkopen (an offer for sale).

De rechtbank was wel van mening dat het voor “leken” geen verschil maakt of etaleren van een stiletto in een etalage voorbijgangers uitnodigde om het ding te kopen of dat het een uitnodiging tot verhandelen was, en dat het onzin zou zijn te beweren dat de winkelier het ding niet te koop aanbod. Maar óók stelde de rechtbank dat de wet zei dat een uitstalling in een etalage een uitnodiging om handel te drijven betrof. De rechtbank wist verder zeker dat de Restriction of Offensive Weapons Act verbood wapens te koop aan te bieden of uit te stallen ter verkoop (mijn cursivering). Maar… de woorden “uit te stallen ter verkoop” ontbreken in deze Act, en daarom kón, volgens de letter van de wet, uitstalling in een etalage als invitation to treat beschouwd worden en derhalve overtrad de winkelier wet niet….

Kortom, je kan nu wel naar de “Geest van de Wet” willen handelen, maar als de “Letter van de Wet” in de weg zit (of in dit geval liever gezegd: het ontbreken van de Letter van de Wet), daarbij in de weg zit, dan schiet je er nog niks mee op… Misschien valt er toch wel iets te zeggen voor haviltexen? Hoe het ook zij: in ieder geval reden genoeg om extra op te letten als je je in Legal English uit wilt drukken.

(met dank aan Marja Slager en deelnemers aan een recente Dutch Law in English-sessie bij Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn)

What’s in a language? (13)

Weer een hoop borst- en tamboerijngeroffel de afgelopen week: van alle niet-Engelstalige landen schijnt Nederland het op één na beste Engels te spreken (de Zweden zijn het allerbest en hebben stuivertje gewisseld met de Denen die nu op de derde plek staan).
Hoera en langzalzelevenindegloria! (lees het NOS-bericht van afgelopen dinsdag).

Knap! Niet zo zeer van die Zweden, of die Nederlanders, maar veel meer van Education First (ofwel EF), volgens de NOS een “onderwijsinstantie”, volgens de Kamer van Koophandel een bedrijf dat taalreizen organiseert. Geen idee hoe EF dit toch iedere keer weer voor elkaar krijgt, maar verzin een English Proficiency Index (!!) en zie hoe iedereen je “onderzoek” serieus neemt en EF noemt in kranten en op radio en televisie. En dat niet zo maar één keertje… nee, kijk even naar november 2014 in de Telegraaf (hier te lezen) of anders naar november 2013 in de Metro (hier te lezen). Wij doen hier een gewaagde voorspelling: Nederland komt volgend jaar november uit de bus komt als het allerbest Engelsprekende land van de wereld. Pfffft, eindelijk dan! Een (Internet)rondje langs de Zweedse en Deense pers laat al precies hetzelfde zien… Perfecte marketing! Petje af.

Er valt natuurlijk van alles en nog wat af te dingen op dit “onderzoek” (en de eerlijkheid
gebiedt te zeggen dat EF dit zélf ook doet…), en ook dat schijnt een bijkomende traditie te worden. (Zie bijv. hier). Veel interessanter is het eigenlijk om te bekijken waarom we dit allemaal zo belangrijk vinden. Althans, waarom wordt hier überhaupt aandacht aan geschonken?

Het is (waarschijnlijk) leuk om “je eigen land” hoog te zien eindigen (zie: vrouwelijke sprinters, vrouwelijke wielrenners, vrouwelijke volleyballers en nu dan ook -of liever,
alweer- kennis van het Engels), maar er zit een duistere kant aan: al in 2006 publiceerden de Nijmeegse onderzoekers Bert van Onna en Carel Jansen een onderzoek dat aantoonde dat Europeanen hun kennis van het Engels onderschatten. Alle Europeanen? Nee, alleen de Nederlanders OVERschatten hun kennis van deze taal (lees hier een samenvatting van hun onderzoek).

Overschatting kán handig zijn als je met andere niet-Engelstaligen in het Engels communiceert, maar in communicatie met moedertaalsprekers Engels kan dit vervelende (want: niet-bedoelde) gevolgen hebben: hoe “beter” Engels je spreekt, des te minder is je
Engelstalige gesprekspartner zich ervan bewust dat hij met een niet-Engelstalige te maken heeft (en worden bijv. onbedoelde onbeleefdheden heel erg geïnterpreteerd als heel erg opzettelijke onbeleefdheden).

Wij zien het telkens weer in onze Dutch Law in English-workshops: Nederlandstalige juristen die uitstekend Engels spreken, slaan keer op keer de plank volledig mis als zij geen kaas hebben gegeten van de verschillen tussen common law en civil law landen. Juristen die uitstekend Engels schrijven, verraden hun Nederlandse achtergrond omdat hun -verder grammaticaal tamelijk foutloze- teksten een typisch Nederlandse opbouw hebben. En zo zijn er talloze voorbeelden te geven. “Taal” is zo vreselijk veel meer dan het al dan niet juist toepassen van regeltjes…

Kortom (en op deze plaats zal zo vaak gezegd): het ene Engels is het andere niet. Ik was vorig jaar in Japan en had 10 gespreksopeningetjes in het Japans uit mijn hoofd geleerd. Zo moeilijk is dat niet. Ik heb nog nooit (in het Engels, weliswaar, maar dit terzijde) zo vaak gehoord dat mijn Japans fantastisch was. Ik bedoel maar…

Overigens is volgens mij de enige (en zo niet, dan toch wel: de voornaamste) reden dat het niveau Engels in voornoemde landen hoger is dan in andere landen het feit dat men in
andere landen de televisie niet nasynchroniseert. “We” zijn niet slimmer… , maar gelukkig kunnen “we” wel harder lopen… tenminste… de vrouwen, dan.

PS:
Voor iedereen die nog steeds interesse heeft in het EF-“onderzoek”: klik hier

Mediation (1)

Onder invloed van ontwikkelingen in common law-landen als de VS, Australië en Engeland, wordt mediation ook in civil law-landen als Nederland een steeds meer toegepaste vorm van conflictbemiddeling. In een nieuwe reeks blogs, zal Karen Joubert (een al jaren in
Nederland wonende Zuid-Afrikaanse jurist en trainer voor Branch Out, klik hier voor bio), haar licht laten schijnen over deze ontwikkelingen en de speciale rol die “taal” speelt in mediation. Hier haar eerste, inleidende, bijdrage:

Mediation is no longer the poor relation of alternative dispute resolution mechanisms; rather it has become a dynamic and integral part of the legal process worldwide. (For an interesting comparative study of world trends: click here).

The reasons for this are fourfold:

  1. the recognition that rights based dispute resolution is not always the best solution for parties to a dispute – especially true for proponents of the facilitative mediation approach (for a discussion of different mediation approaches, click here).
  2. the costs of litigation;
  3. the time it takes for matters to be finalised due to, inter alia, over burdened courts;
  4. and of course our increasingly complex global world.

Although mediation has been around for a long time, it has only been defined and developed into a real alternative to litigation in the last few decades. As a former legal practitioner from a common law country, South Africa, I had expected civil law countries to be in the forefront of this development, since the inquisitorial nature of the civil law system is less acrimonious than its adversarial common law counterpart. However, the opposite is true and modern mediation models have been driven by developments in common law countries such as The United States, Australia, The United Kingdom, Canada and South Africa.

One of the reasons for this may well be that the winner takes all, no holds barred approach to litigation in common law made it necessary for businesses to look at other forms of dispute resolution in order to speedily resolve disputes, while maintaining crucial business relationships.

Another factor that encouraged the development of mediation in common law countries is judicial activism. Instead of waiting for legislation to regulate mediation, the superior courts used their inherent jurisdiction to stay proceedings and enforce mediation clauses. Legal principles, such as those applicable to no-prejudice settlement negotiations, were used to protect mediation confidentiality. In response to this, legislation was and is still being enacted in these countries to create a legislative framework for mediation.

Despite the many different models and techniques for mediation it is generally accepted that mediation is a form of voluntary assisted negotiation. The development of mediation training, accreditation and incorporation into the legal system is what defines modern mediation today, although the voluntary aspect is increasingly under threat due to trends towards so-called court aligned mediations, which compel mediation in suitable cases and the risk of adverse cost orders should a party unreasonably refuse to mediate  (for more reading: click here).

A number of developments in the Netherlands support the global trend towards mediation, the most recent being the incorporation of the EU Directive on mediation in 2012 and the three mediation bills pending in parliament. In a next blog I will consider these developments and the importance of language in mediation.

What’s in a language? (12)

“De tolerantie voor taalfouten is laag in de advocatuur, het maakt niet zoveel uit wie ze maakt. Advocaten zijn nu eenmaal kommaneukers. Comes with the job”, schreef Lucien Wopereis op 6 oktober in een column op advocatie.nl (hier nog eens te lezen).

Hij schreef dit naar aanleiding van een artikel in het Advocatenblad waar de term ‘discursieve context’ werd gebruikt. Een voorbeeld: als een advocaat van Nederlandse afkomst een woord verkeerd schrijft, denken andere advocaten: hij heeft slecht geslapen. Als een Marokkaans-Nederlandse advocaat een spelfout maakt, wordt dat verklaard doordat diegene uit een andere cultuur komt. Lucien Wopereis “waagt dit te betwijfelen”, hij meent dat het onder advocaten niet uit maakt van welke (etnische) afkomst de verkeerdewoordenschrijver is, in alle gevallen denken de andere advocaten over de verkeerdewoordenschrijver: “wat een zak hooi”. Discursieve context? “Sociologisch geneuzel”.

Ik heb geprobeerd dit te vertalen naar een setting waarin de Nederlandse advocaat zich van een andere taal bedient, laten we even zeggen: van het Engels. En laten we dan in
hemelsnaam maar hopen dat er iets als een discursieve context bestaat (of je het zo moet noemen, is natuurlijk weer wat anders, maar goed…).

Er wordt Nederlandse advocaten heel wat vergeven als ze in het Engels communiceren met Engelstaligen. En niet omdat ze Nederlanders zijn (zo’n aardig, tolerant en gastvrij volk, immers), maar omdat de Engelstalige tegenhanger weet dat hij/zij te maken heeft met een niet-Engels moedertaalspreker/-schrijver. Of, om Lucien Wopereis te parafraseren: Als een advocaat van Nederlandse afkomst een woord in het Engels verkeerd schrijft, dan denken Engelstalige advocaten niet what a bale of hay, maar denken ze ‘aha, een
niet-Engelstalige die de moeite neemt zich in mijn taal verstaanbaar te maken’.

Overigens is ‘een woord verkeerd schrijven’ hoogstwaarschijnlijk nog maar de kleinste hobbel; veel lastiger wordt het met bijv. zins- en tekstopbouw en cultureel bepaalde schrijf- en omgangsconventies. Dergelijke, in verschillende talen afwijkende, elementen zorgen voor veel meer frictie en onbegrip zoals wij op deze plek al zo vaak hebben gezegd (en zullen blijven zeggen).

Het moet gezegd worden: Nederlanders (en Zweden, en Noren en Denen etc.) communiceren in vergelijking met andere nationaliteiten (waarschijnlijk) vrij goed in het Engels. Maar juist daarom moet die discursieve context niet uit het oog verloren worden. Nederlanders (en etc.) communiceren misschien wel iets té goed in het Engels, waardoor de
Engelstaligen kunnen gaan denken dat een “fout” (niet een spelfout, maar een “fout” in bijv. toon of stijl) juist met opzet is gemaakt…

Zo geloof ik niet dat Nederlanders “bot en direct” zijn (wat je vaak van Engelstaligen hoort), maar dat dat veel meer ligt aan het (te) grote zelfvertrouwen van de Nederlander die zich van het Engels bedient. Grappig is wel om te zien dat er een groot verschil bestaat tussen mondelinge en schriftelijke communicatie in beide talen. Onze Nederlandstalige cursisten vinden juist dat het schriftelijke Engels zo “kortaf, zakelijk en direct” klinkt, iets dat zíj nooit zouden doen (tenminste… op schrift), maar hierover een andere keer.

PS:
Over zakken hooi gesproken: twee weken later meldt advocatie.nl in een kop: “Dewey & LeBoeuf-jury komt er niet uit: mistrail” (hier te lezen). Ook in het artikeltje zelf werd over een mistrail gesproken. Nu weet ik wel dat het weer herfst is, en dat mist de Nederlandse Spoorwegen soms danig parten speelt, maar om de Dewey & LeBoeuf-jury daar nu weer de schuld van te geven? Deze fout is inmiddels rechtgezet: er is “mistrial” van gemaakt. Gelukkig zijn er nog wakkere zakken hooi…

 

Workshop Legal English Writing Skills (dec. 2015)

“The difficult task, after one learns to think like a lawyer, is relearning how to write like a       human being”

Waar en wanneer?
Maandagen 30 november en 7 december 2015: Den Haag
Donderdagen 3 en 10 december 2015:  Amsterdam
Exacte locatie: Nog niet beslist

Inleiding
Engels is de lingua franca van het internationale juridisch verkeer. Om als legal professional met niet-Nederlandstalige opdrachtgevers of hun niet-Nederlandstalige vertegenwoordiger(s) te communiceren is een goed en éénduidig gebruik van het Engels pure noodzaak! Niet alleen kan een geschreven tekst met fouten slordig en onbeleefd overkomen, maar een juridisch schrijven dat voor meerdere uitleg vatbaar is kan
desastreuze gevolgen hebben… Deze training zal zich concentreren op de bijzondere eisen die gesteld worden aan het (schriftelijk) gebruik van het Engels in een juridische context.

Kosten
€ 1.275,- p.p. (incl. lunch, excl. BTW)
Bij meer dan 3 deelnemers van hetzelfde kantoor zijn de kosten lager als “ in-company training”. Daarnaast kunt u dan zelf de data bepalen.

Opleidingspunten
Volledig volgen van deze Workshop levert de deelnemer 14 (niet-juridische)
opleidingspunten op i.h.k.v. de Permanente Opleiding Advocatuur. Klik ook voor Amsterdam en voor Den Haag

Aantal deelnemers:
Minimum: 4 – Maximum: 8

Voorbereidend werk:
Vóór aanvang zal deelnemers gevraagd worden (pre-Course opdracht):

  • Twee zelf-geschreven teksten in te sturen (één werkgerelateerde tekst en één niet-werkgerelateerde tekst). Deze teksten zullen (geanonimiseerd) een belangrijk fundament leggen onder het trainingsmateriaal.
  • De Branch Out Structure Test te maken (www.branch-out.eu/test)

De teksten moeten twee weken voor aanvang van de Workshop bij ons binnen zijn.
De Workshop wordt afgesloten met een post-Course opdracht waarop de deelnemers
individueel feedback zullen krijgen

Programma (onder voorbehoud)
Dag 1
09.00 – 09.30       Ontvangst
09.30 – 10.00       Introduction to effective writing skills
10.00 – 10.30       Correctness I
10.30 – 10.45       Pauze
10.45 – 11.30       Correctness I
10.45 – 12.30       Feedback on pre-Course writing task
12.30 – 13.30       Lunch
13.30 – 15.00       Courtesy I (letters vs emails/formal vs informal/functions
15.00 – 15.15       Pauze
15.15 – 16.30       Writing task 1: email to a client
17.00 – 17.05      Afsluiting
Dag 2
09.00 – 09.30       Review Day 1
09.30 – 10.00       Correctness II
10.00 – 10.30       Conciseness
10.30 – 10.45       Pauze
10.45 – 12.30       Courtesy II (recommendations/tone & style)
12.30 – 13.30       Lunch
13.30 – 14.15       Cohesion / Consistency (& British English vs American English)
14.15 – 15.00        Plain English
15.00 – 15.15       Pauze
15.15 – 16.30       Writing task 2: the letter of advice (depending on input students)
16.30 – 17.00       Summary and points for action
17.00 – 17.05       Afsluiting

Interesse in deze Workshop?
Stuur een mail naar info@branch-out.eu

 

What’s in a word? (14)

logoExtrinsic Evidence en Implied Terms

De redelijkheid en billijkheid
(reasonableness and fairness) speelt een belangrijke rol in het Nederlandse (civil law) contractenrecht. Zo niet in het Anglo-Amerikaanse (common law) systeem. Wanneer een bepaling in een Anglo-Amerikaans
contract duidelijk geformuleerd is, zal een Anglo-Amerikaanse rechter niet concluderen dat er allerlei bijkomende feiten en omstandigheden mee moeten (of zelfs: mogen) worden gewogen voor de uitleg van die bepaling.

Die Anglo-Amerikaanse rechter beperkt zich tot een puur grammaticale interpretatie. Een partij mag niet met ‘bewijs van buiten’ komen, bijvoorbeeld een verwijzing naar een eerder gemaakte afspraak, om aan te tonen dat wat de bedoeling eigenlijk was, iets
anders is dan wat er nu staat. De boodschap is: je hebt het maar te doen met wat er staat. De Nederlandse civil law ‘redelijkheid en billijkheid’, ofwel reasonableness and fairness spelen niet de rol die wij ze toebedacht hebben.

Is dan écht alles in tekstgraniet gehouwen en letterbeton gegoten? Nee, niet alles… want wat nu als de bewoording in een contract niet duidelijk is? Hoe moet de rechter de betreffende bepaling dan uitleggen? Met andere woorden, wat mag hij als bewijs van buiten, als extrinsic evidence, toelaten om tot duiding van de overeenkomst te komen – zelfs al is er een entire agreement clause?

Een voorbeeld van wat als extrinsic evidence kan worden geaccepteerd is een implied term. Een partij kan aanvoeren dat er een bepaalde omstandigheid is (of een bepaalde gewoonte) die impliciet meegewogen moet worden bij de uitleg van de overeenkomst of van een bepaling daarin. Ook om aan te tonen dat er sprake is van een wilsgebrek (bijvoorbeeld van een misrepresentation waar hier meer over te lezen valt) die maakt dat de overeenkomst ongeldig is, is extrinsic evidence toegestaan. De benadeelde partij moet
immers kunnen bewijzen dat er sprake is van een verkeerde voorstelling van zaken bij de totstandkoming van de overeenkomst.

Wat als extrinsic evidence kwalificeert, bepaalt de rechter en daarbij is hij gebonden aan een drietal criteria. In het algemeen zou je kunnen zeggen dat een bepaling als implied term kan gelden en dus als extrinsic evidence kan worden aangevoerd wanneer iedereen er onmiddellijk op zou reageren met ‘oh, ja logisch, natuurlijk is dat zo!’. Dit omdat het een bepaalde gewoonteregel is (criterium 1), maar ook omdat het een bepaling is die een overeenkomst zakelijk uitvoerbaar maakt, ook al staat hij niet direct in de overeenkomst vermeld (criterium 2). Een mooi voorbeeld van dit laatste biedt de The Moorcock-zaak uit 1889.

In deze zaak ging het om een schip dat op een werf in de Theems had aangemeerd om gelost te worden. De Theems is een getijdenrivier en bij laag water kan een schip droogvallen. Het schip in kwestie, de Moorcock, viel droog en raakte beschadigd omdat de
rivierbedding rotsachtig was. De eigenaar van het schip eiste een schadevergoeding. De eigenaar van de werf voerde aan dat er geen garanties in de overeenkomst stonden ten aanzien van de kwaliteit van de rivierbedding. De rechter bepaalde echter dat zo’n garantie als een implied term gezien kan worden. Wanneer een schip op de werf aanmeert om gelost te worden, en het schip tijdens het lossen droogvalt, dan moet de eigenaar van de werf ervoor instaan dat het schip niet beschadigd raakt wanneer het op de rivier-
bedding terecht komt. Het zou een rare manier van zaken doen zijn als er geen ‘impliciete garantie’ was dat het schip in een getijdenrivier gelost kan worden zonder dat er schade ontstaat aan de onderkant van het schip – de zogenaamde ‘business efficacy test’.

Over het derde criterium voor het toelaten van extrinsic evidence (te weten: dat er een wettelijke regel bestaat die voor de uitleg gebruikt kan worden… altijd makkelijk…) een
volgende keer.

Clarity (5)

Al eerder hebben wij op deze plaats gewezen op de parol evidence rule (bijvoorbeeld hier nog eens te lezen): in het Anglo-Amerikaanse contractenrecht staat er wat er staat. Het is dus niet de bedoeling dat er via nadere uitleg nog iets wordt toegevoegd dat niet al in het contract staat verwoord, hoe ‘redelijk en billijk’ dit ook moge zijn. Met andere woorden: dat wat geschreven staat (in wet of contract), is heilig. En onder “geschreven” valt ook de
interpunctie.

Op 3 augustus 1916 werd in Engeland de diplomaat Roger David Casement opgehangen wegens hoogverraad, sabotage en spionage. De aanklacht was gebaseerd op de Treason Act uit het jaar 1351: “If a man be adherent to the king’s enemies in his realm giving to them aid and comfort in the realm or elsewhere …”. Althans, dat stond in de aanklacht. Zijn
advocaat probeerde dit in hoger beroep tegen te houden door te stellen dat “…in the realm or elsewhere ..” betekende dat de heer Casement al zijn (vermeende mis)daden écht
elsewhere” (en dus heel erg NIETin the realm”) had gepland en hij dus technisch
onschuldig was. De rechters wilden hier wel eens het naadje van de kous weten en togen naar het Public Record Office om het originele handschrift uit 1351 te onderzoeken.

Onder de microscoop vonden ze daar een vage “virgule” (een voorloper van de komma), zodat de wet zou moeten luiden als “If a man be adherent to the king’s enemies in his realm giving to them aid and comfort in the realm, or elsewhere …”, ofwel met een komma tussen realm en elsewhere. Hetgeen betekende dat het voor de wet niet uitmaakt of Casement zijn daden nu wél of niet binnen de grenzen van het Britse rijk had begaan. Resultaat: de strop! (Dat de beste man ook een fel activist tegen Britse koloniale wandaden in Afrika en Zuid-Amerika, een enthousiast voorstander van de Ierse onafhankelijkheid en bovendien een zeer openlijk homoseksueel was, moet zijn zaak niet veel goeds hebben gedaan, maar dit terzijde…).

En inderdaad: in tegenstelling tot het Nederlands is de Engelse grammaticaregel dat een komma wordt toegevoegd als twee onafhankelijk zinnen tot één zin worden samengevoegd door middel van verbindingswoordjes als and, or, but enz. Voorbeelden:

* He walked all the way home, and he shut the door.
* Should we eat at home, or would you prefer going to a restaurant?
* He is a great swimmer, but he prefers to play golf.

Als de komma (of vooruit: de virgule) inderdaad ontbroken zou hebben in de Traeson Act uit 1351, zou het een “inclusiviteit” hebben betekend, m.a.w. elsewhere in the realm. En niet: “in the realm en overal anders”. Vergelijk bijvoorbeeld de volgende zinnen:
A) I went out to lunch with my boss, the company CEO and a close friend.
B) I went out to lunch with my boss, the company CEO, and a close friend.

In A) ben je met één persoon gaan lunchen (namelijk je baas die een goede vriend is en ook de CEO en in B) was de lunch iets duurder, want met maar liefst drie personen: je baas én de CEO én een goede vriend… Dit fenomeen heet “the Oxford comma” (lees hier meer over die Oxord comma).

Het hoger beroep dat de advocaat van Casement aanvroeg, klinkt dan ook meer als een noodsprong, maar dan wel eentje die in een Civil Law-systeem al bij voorbaat kansloos zou zijn geweest. Het geeft in ieder geval aan dat in Anglo-Amerikaanse rechtspraak geschreven tekst uiterst belangrijk is.

In een eerdere blog (lees hier) beschreven we al eens aan dat de apostrof doden op zijn geweten heeft, nu blijkt dat ook de komma een zaak van leven of dood is! Leestekens? Kijk ervoor uit!! Overigens staat deze zaak zelfs bekend als “Death by comma”.

Is dan álles in de Anglo-Amerikaanse rechtspraak wat geschreven staat in beton gegoten en in graniet gehouwen? Nee, er zijn uitzonderingen. Hierover volgende week meer. Tot dan!